Het is van groot belang om een goed zicht te hebben op de grootte van vennootschappen. De grootte heeft namelijk een belangrijke impact op de toepasselijke (fiscale) bepalingen. Om de grootte van een vennootschap te bepalen zijn er drie criteria waarmee rekening moet worden gehouden. Zo wordt een vennootschap als groot gekwalificeerd indien deze voldoet aan twee van de drie criteria, namelijk:

  • Gemiddeld personeelsbestand: 50 FTE
  • Jaaromzet (zonder BTW): 9.000.000 EUR
  • Balanstotaal: 4.500.000 EUR

 

Deze criteria moeten worden getoetst aan de geconsolideerde cijfers in geval van een groep. Dit houdt in dat alle vennootschappen als één vennootschap moeten worden bekeken. In een groep kunnen vennootschappen, welke individueel klein zijn, hierdoor toch als groot worden gekwalificeerd (Art. 1:24 §6 WVV en CBN-advies 2022/03, 19 januari 2022). 

De CBN heeft in dit verband een belangrijk principe in het leven geroepen, met name het consistentiebeginsel (CBN-advies 2022/03, 19 januari 2022). Dit houdt in dat een overschrijding of niet-overschrijding van twee van de criteria slechts gevolgen heeft wanneer dit gedurende twee opeenvolgende boekjaren plaatsvindt. 

Maar wat indien een vennootschap uit de groep wordt gehaald? Blijft deze vennootschap onderworpen aan het fiscale regime van grote vennootschappen gedurende twee jaar of kan deze meteen in het jaar van de stopzetting van de verbondenheid beroep doen op het fiscaal regime voor kleine vennootschappen?

Het hof van beroep te Gent biedt duidelijkheid.

Onderhavige feiten

Een dochtervennootschap werd door haar geconsolideerde internationale groep, die over de aandelen beschikte, verkocht in 2017. Voorafgaand aan deze verkoop werd zij op geconsolideerde basis als grote vennootschap gekwalificeerd. Na verkoop verviel deze kwalificatie, en diende zij als klein te worden beschouwd, zelfs in de nieuwe groep.

De verkochte vennootschap gaf met betrekking tot aanslagjaar 2018 (boekjaar 2017) aan dat ze een grote vennootschap was, maar kwam hier echter op terug. Dit deed zij om gebruik te kunnen maken van de investeringsaftrek, welke enkel van toepassing is voor kleine vennootschappen. Sommige fiscale voordelen zijn namelijk gekoppeld aan de grootte kwalificatie van vennootschappen.

Over het feit of deze terugdraaiing al dan niet terecht was, bestond discussie. De mening van de fiscus en de rechtbank van eerste aanleg te Brugge (Rb. Brugge 17 mei 2021, 20/1179/A) stonden lijnrecht tegenover deze van de CBN en de rulingcommissie (CBN-advies 2017/10, 19 april 2017 en voorafgaande beslissing nr. 2020.0654, 5 mei 2020 en nr. 2020.2269, 2 februari 2021). Waar de eerstgenoemden van mening waren dat het niet mogelijk was, waren de CBN en de rulingcommissie het erover eens dat de kwalificatie retroactief bekeken moest worden.  

Standpunten

De CBN en de rulingsdienst zijn de mening toegedaan dat indien de vennootschap niet langer deel uitmaakt van de groep, de groottecriteria retroactief op enkelvoudige basis bekeken moeten worden.

Om de grote van de vennootschap te bepalen moet retroactief gekeken worden of de vennootschap op individuele basis in de voorgaande jaren ook als klein zou worden gekwalificeerd. Er moet dus abstractie worden gemaakt van de geconsolideerde cijfers.

De rechtbank eerste aanleg te Brugge en de fiscus waren daarentegen de mening toegedaan dat pas twee jaar na de stopzetting van de verbondenheid een voorheen grote vennootschap als een kleine kan worden gekwalificeerd. Dit ligt volgens hen in lijn met het consistentiebeginsel. Bij de beoordeling van de groottecriteria moet volgens hen immers nog steeds rekening gehouden worden met de voorheen verbonden vennootschappen, ook als die entiteiten intussen niet meer verbonden zijn met de vennootschap.

Beslissing hof van Beroep te Gent (Gent 19 september 2023, 2023/5901)

Het Hof van Beroep te Gent heeft een duidelijk standpunt ingenomen en de discussie (voorlopig) beslecht in deze casus. Zij volgt in haar arrest de redenering van de rulingcommissie en de CBN. In haar beoordeling houdt het hof rekening met de bedoeling van de wetgever en stelt zij het ‘denk eerst klein’-principe voorop. In lijn hiermee is zij dan ook van oordeel dat deze interpretatie niet in strijd is met doelstellingen van het consistentiebeginsel. Het hof redeneert dat bij een wijziging van structurele aard, de wetgever nooit de bedoeling heeft gehad om het effect van wijziging van kwalificatie te vertragen. Het consistentiebeginsel is in het leven geroepen om groottewijzigingen door eenmalige (niet-) overschrijdingen een halt toe te roepen.

Opgemerkt moet worden dat uit dit arrest niet automatisch rechten voor derden voorvloeien. Een uitspraak van het hof van beroep heeft namelijk slechts een inter partes werking, wat inhoudt dat zij enkel gevolgen meebrengt voor de partijen in het geding. Andere hoven van beroep kunnen dan ook beslissen om een ander standpunt in te nemen. Desondanks heeft de uitspraak van het hof van beroep een aanzienlijke gezagswaarde, waardoor de invloed ervan niet te onderschatten is.

Het valt dan ook nog af te wachten of deze uitspraak een definitieve verandering in de rechtspraak teweeg zal brengen. 

Conclusie

Hieruit kan worden geconcludeerd dat wanneer de verbondenheid tussen de vennootschappen stopt, retroactief naar de individuele vennootschap moet worden gekeken. In voorliggend geval heeft dit tot gevolg dat de vennootschap vanaf het jaar van de verkoop als klein dient te worden gekwalificeerd en zij dus onmiddellijk aanspraak kan maken op bijhorende fiscale voordelen.  Dit aldus het hof van beroep te Gent.

De discussie is echter nog niet volledig afgelopen. Er bestaat nog onduidelijkheid over de omgekeerde situatie waarbij een kleine vennootschap zou worden overgenomen door een grote, en dus vervolgens op geconsolideerde basis als groot wordt gekwalificeerd. Moet deze kleine vennootschap dan retroactief als groot worden gekwalificeerd, waardoor zij onmiddellijk haar fiscale voordelen verliest? Gezien het belang dat het hof van beroep hecht aan de achterliggende doelstelling van de wetgever en het ‘denk-eerst-klein’-principe, zou men kunnen argumenteren dat de wet zo gelezen moet worden dat een kleine vennootschap niet onmiddellijk ‘groot’ wordt. Een standpunt hieromtrent valt nog af te wachten.

Wilt u hierover advies? Aarzel dan niet om met ons contact op te nemen!

 

Auteurs: Ilke Vandenbroeck en Nicholas Martens